Wijn – het drinken

Wanneer je wijn drinkt, mis je een heleboel van de voorpret, als je de beslissing zou nemen de drank in een longdrinkglas tot je te nemen.
Het beste is een wijnglas, dat breed naar boven uitloopt. Vul het glas ongeveer halfvol. Beweeg het glas dan zo, terwijl je het glas aan de steel vasthoudt, dat de wijn in het glas gaat draaien. Dit noemen we 'walsen'.
Daardoor komt het aroma (bouquet) van de wijn naar buiten. Als je dan je neus boven het glas houdt en ruikt, zul je verschillende geuren kunnen herkennen, bijv. een vanille-, een honing-, perzik- of een fruitgeur. Als bijvoorbeeld een wijn gedurende wat langere tijd in eikehouten vaten heeft gerijpt, zoals een Bordeaux of een Rioja, zal het bouquet van deze wijnen wat vanille-achtig zijn. Neem dan een slok en laat de wijn door alle delen van je mond gaan, zodat alle smaakpeppillen worden geactiveerd. Dan valt op te maken of de wijn zoet is, zuur is, scherp smaakt, wrang smaakt enz.
Spuug - tenminste bij een proeverij 🙂 - daarna de wijn uit of, lekkerder, slik 'm door. Hoe langer de smaak in de mond blijft, des te beter is de zgn 'afdronk'. Goede wijnen hebben altijd een lange afdronk.
Bron
Maarten Holtz

Geef een reactie